- anhören
- anhörenI 〈overgankelijk werkwoord〉1 (aan)horen ⇒ (aandachtig) luisteren2 aan iemands uitspraak horen♦voorbeelden:1 eine Diskussion, ein Konzert anhören • een discussie, een concert beluisteren, volgen2 man hört ihm den Flamen an • je kunt (aan zijn taal) horen dat hij een Vlaming isman hört (es) ihm an, dass er enttäuscht ist • het is hem aan te horen dat hij ontgoocheld is¶ 〈informeel〉 das kann ich nicht mehr mit anhören • dat kan ik niet meer verdragenII sich anhören 〈wederkerend werkwoord〉1 klinken ⇒ lijken♦voorbeelden:1 das hört sich gut an • dat klinkt niet gekes hört sich an, als ob sie betrunken sind • het klinkt, lijkt net alsof ze dronken zijn
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch. 2015.